U bent hier
Home > Nieuws > Liefde en vriendschap door dik en dun

Liefde en vriendschap door dik en dun

Onlangs hoorde ik een leuke podcast van de Koninklijke bibliotheek die u misschien eens in een verloren uurtje zou kunnen gaan beluisteren. Het gaat namelijk over Betje Wolff en de hartverwarmende vriendschap die groeide tussen haar en Aagje. In de podcast is Mieke van Delft, conservator oude drukken van de KB, aan het woord hierover. Zij verhaalt over hun avontuurlijke leven en hartsvriendschap. Het was in die tijd heel gewoon, om hartstochtelijke vriendschappen te hebben tussen vrouwen, en zonder dat men daarbij moest denken aan de sapfische liefde.

De erudiete filosofe Joke J. Hermsen die ook de Beemster heeft aangedaan en in het vierkant gezeten vertelde over haar gedachten en welke plaats het schrijverschap daarin vervult, meent dat er over het leven van Betje nog vele pagina´s te schrijven zijn waarin de sapfische liefde zou kunnen worden bezongen. De schrijver Kees ´t Hart die eveneens de literaire avond  bezocht, schreef een boek getiteld ´de Navolging´ ook in de vorm van de brievenroman over het leven van Betje en Aagje. Hier nam hij de kans waar om de als brave burgers bekend staande Betje Wolff en Aagje Deken in een geheel ander daglicht te stellen. Bij monde van het hoofdpersonage Vincent Gorter, die erop uit is het pornografische karakter van de dames op het spoor te komen en die ook parallel aan deze zoektocht een heftige erotische relatie begint met ene Mies Halbertsma, lezen we zinnen als deze die worden toegeschreven aan Betje Wolff: 

“De bungeling zit bij de Man van Voren 
En Hoort tot zijn Algehele toebehoren.” (Navolging 2004, Querido blz36) 

Eerlijk gezegd lijkt zijn vuistdikke boek meer op een mislukte pornoroman, maar dat is natuurlijk een kwestie van smaak. Het strookt in ieder geval helemaal niet met wat we feitelijk weten over Betje Wolff en Aagje Deken.

Letterlust op Kipperust
Dit is de titel van een alleraardigst klein boekske geschreven door Jan Mens. Daarin staat te lezen hoe Betje leed onder haar ´misstap,´ zonde of nog erger genoemd, en waardoor ze uitgestoten en verbannen werd uit het sociale leven in Zeeland. Zo zegt over de andere sexe en wat haar in haar jeugd is aangedaan en hoe ze nog haar jeugdliefde hoog houdt het volgende:

`Ik heb myne hartstocht overleefd. Uwe geheele sex zie ik met de onverschilligheid van eene statige Matrone. De reden? Ik doe met Michal zeggen in eenen brief aan David:

´k Heb David teer bemind – wie zou my tog bekoren?´

En wat dan als zij haar jeugdliefde wel had mogen genieten, wat had Betje dan gedaan? Dan had zij zich niet bezig gehouden met wat zij noemt Poëtische fratsen, en: ´Ik zou niets Gods ter waereld gedaan hebben dan myn lieve jongen beminnen en nagt en dag myn harsens hebben gebroken, om tog zyn heele hart te houden, want ik zou er geen klein stipje van hebben kunnen missen, als eenen kleine speldeknop groot. ` Daar zoude eigenlijk de roman over Betje Wolff over moeten gaan, denk ik dan zo. Betje Wolff en de ware liefde, waarvoor ze alles over had.

Corona en het missen van lijfelijk contact met de geliefde

Sapfo die de vrouwenliefde hoog had en waardoor we nu nog spreken over sapfische liefde heeft prachtige gedichten daarover geschreven. In de stille corona-uren van het stervende jaar maken ze duidelijk dat afstand van de geliefde die niet genaderd kan worden, een kwelling kan zijn.

Gelukkig als de goden lijkt
mij de man die vlak
tegenover jou zit en luistert
naar je mooie stem

en lieve lach zodat plots
mijn hart in mijn borst bonst
zodra ik naar je kijk
stokt mijn stem

mijn tong is gebroken
een licht vuur loopt door
mijn huid, ik zie niets meer
mijn oren suizen

zweet stroomt van mij af
een beven bevangt me
ik ben groener dan gras
het lijkt of ik doodga

maar alles is te dragen
als….

Uit spiegel van de Griekse poëzie, blz 74 Hans Warren en Mario Molengraaf 1988 Meulenhoff 3e druk.

Maar ook ontroerend mooi zijn de regels van de monnik uit het Middelnederlandse handschrift van Gruuthuse die zijn gezel mist die is overleden:

(…)

Egidius, waar best du bleven
Mij lang na dijn, gezelle mijn.
Du koors die dood, du liets mij ´t leven.

Nu bid voor mij: ik moet nog sneven
Ende in de wereld lijden pijn.
Verware mijn stede dij beneven:
Ik moet nog zingen een liedekijn.
Nochtan moet ´t immer gestorven zijn.

(…)

Het is een grote opgave te leven zonder de geliefde en of vriendschap. In deze tijden worden wij als het ware getest om vaak zonder het lijfelijk contact met geliefden en dierbaren om te kunnen gaan. En vriendschap is een groot goed, en kan niet genoeg bezongen worden. Aagje Deken was in goede gezondheid, toen Betje Wolff stierf, maar is toch negen dagen later haar achterna gegaan. Dat kunt u allemaal horen op de podcast van de KB, hierbij de link.

En natuurlijk fijne feestdagen gewenst!

PS Wist u dat het Betje Wolff  en het Agrarisch museum op woensdagen en zondagen nog steeds via een tijdslot te bezoeken zijn, en dat we nog steeds enthousiaste mensen mogen ontvangen uit het gehele land komend die genieten van dit culturele erfgoed?!

Cor

Top